(uit: de encyclopedie van de grote woorden)




Lot



Men trekt zich zijn lot aan, wil niet naakt
de lucht verduren, wil niet blootstaan.

De droom: vrij te bewegen. Werkelijkheid:
vrij te bewegen, goed gekleed, geluimd.

We willen niet anders; er zijn de elementen;
we buigen het hoofd en trotseren de storm,

trekken de sjaal rond de nek nog eens aan,
de schouders hoog, zien op noch om.

Soms, wind mee, verstarren we. Luwte,
bedrieglijk, nevel, doet de oren suizen.

Was het steeds zo’n lawaai? Was zo dik de jas,
zo stijf de broek, zo zwaar het leren schoeisel?



vorige